Het Uitzicht Beperkt

 

        Hoofdstuk 2        

Het geloof en geloven

 

Geloven in het onverklaarbare. 

 

Geloven in het onverklaarbare, dat wat niet bewezen kan worden, is een bijzonder verschijnsel. Waarom doet men dat en anders nog, waarom wil men dat? Waarom of waardoor gelooft men bijvoorbeeld in een God die men, volgens de Bijbel op een paar uitzonderingen na, zelf nooit heeft gezien of waargenomen anders dan gevoelsmatig.

 

Wat is God? Wie is God? Waar is God?

 

De een zegt geest en alom aanwezig en een ander zegt dat Hij substantieel is, zoals een mens omdat wij geschapen zijn naar zijn evenbeeld of gelijkenis.

 

‘En God schiep den mens naar  Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze.’ (Genesis 1 vers 27)

 

Weer een ander gaat er van uit dat wij weliswaar geschapen zijn naar zijn beeld en gelijkenis, maar dat dit niet wil zeggen dat Hij substantieel als wij zijn, omdat onze materie vergaat en die van Hem, God, eeuwig is en daarom niet hetzelfde kan zijn. Zo weet ook niemand waar Hij zich bevindt, maar gelooft men wel dat Hij altijd is.

 

Geloven is het weten of het verklaren van de hoop op de mogelijkheid van het bestaan of in het bestaan van het tot nog toe onverklaarbare dat eens verklaard zal worden.

 

Dat geldt niet alleen voor religieuze zaken maar ook voor de wetenschap, want vanuit de mogelijkheid der dingen komt de hoop voort op de mogelijkheid zaken of dingen te kunnen verklaren die ontstaan zijn of voortkomen uit gedachten die nu niet bewezen kunnen worden maar ooit verklaarbaar kunnen zijn.

 

Voor religieuze zaken lijkt het er vooralsnog op dat het onverklaarbare zich niet laat of wil laten bewijzen, behalve dan dat zij die menen Hem, God, te hebben gezien of gesproken door middel van bijvoorbeeld een visioen of persoonlijke openbaring dat tot ons getuigen. Waarom spreekt God tot een enkeling in persoon, die vervolgens weet en nooit meer kan ontkennen dat God bestaat, terwijl de ander het moet doen met geloven in het getuigenis van die enkeling.

 

‘En die het gezien heeft, die heeft het getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig; en hij weet, dat hij zegt, hetgeen waar is, opdat ook gij geloven moogt.’ (Johannes 19 vers 35)

 

De Heilige schrift leert ons ook dat, bijvoorbeeld volgens de woorden van Jezus, het zeer wordt gewaardeerd eerder te geloven dan te weten:

 

‘Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben, en nochtans zullen geloofd hebben.’ (Johannes 25 vers 29)

 

Wat maakt het geloven in een God zo belangrijk dat er al duizenden jaren over wordt gediscuteerd en oorlogen worden uitgevochten, waarvoor door beide partijen de God of Goden worden aangeroepen voor het behalen van de overwinning.

 

De winnaar had vanzelfsprekend God aan zijn zijde, ook al werd de overwinning ternauwernood behaald en ondanks de vele doden die dan volgens het geloof zijn opgenomen in de tegenwoordigheid van God, de hemel of bijvoorbeeld het Walhalla. De ellende van de verminkten wordt in de loop der tijd vergeten, laat staan het verdriet en de gevolgen voor de nabestaanden.

 

Wanneer is de ene mens in termen van geloof slecht genoeg om door de ander te mogen gedood? Hoe bepalen wij dat God daar zijn zegen aan zal verlenen. Hoe komt men er toe andersdenkenden te gaan doden uit overtuiging?

 

Elk besluit wordt genomen nadat men zintuiglijk iets heeft waargenomen of ondervonden en dat er mogelijkheden zijn tot veranderingen. Maar wanneer, of naar aanleiding van wat wordt besloten dat God iets met die waarneming of ondervinding te maken heeft of had? Was het een ingeving of een gevolgtrekking? Een visioen of een droom? Of was het toch gewoon oorzaak en gevolg? Misschien was de zogenaamde ingeving gewoon de wens van de gedachte?

 

We leven als het ware wat ons denken betreft in twee werelden die wij tegelijkertijd beleven; de een onbewust en de ander bewust en diep in ons bewustzijn bevindt zich een stadium wat al onze belevenissen en bevindingen analyseert, a-priori of a-posteriori, wat heel simpel wil zeggen: dat wat wij helemaal nieuw en zonder enige kennis vooraf toch zintuiglijk waarnemen en dat wat wij zintuiglijk zien, horen of voelen en door eerdere ervaringen kunnen verklaren of door vooráf opgedane kennis aanschouwelijk kunnen maken of verklaren. Immanuel Kant noemt de zuivere gedachte de basis van de a-priori kennis; het eerste analyserende vermogen om zuiver te kunnen denken. Het denken in de vorm van goed en beter. A-posteriori denken resulteert vaak in termen van goed en kwaad. Het eerste is een prematuur denken dat aanzet tot zoeken naar mogelijkheden zonder al een keuze te hoeven maken. Het zorgt voor de ontwikkeling van bijvoorbeeld de hersenen en het lichaam. Zoals je vroeger een computer voorzag van informatie. Behalve het vereiste opstartprogramma was de harde schijf leeg. Alle verdere programma’s moesten worden geladen vanaf floppydisks. Voor bijvoorbeeld Words van Windows had je wel zes of meer floppy’s nodig en het instaleren duurde uren. Maar net als nu is de al aanwezige software in staat te analyseren en te bepalen waar de verschillende onderdelen van zo’n programma een plaatsje krijgt op de harde schijf of verspreidde gegevens te ordenen en te laten werken, dat wil zeggen: als er geen zogenaamde bugs in zitten. Het andere denken dat je intuïtief in de empirische wereld de noodzakelijke keuzes laat maken of daartoe aanwijzingen geeft die ogenschijnlijk vanzelfsprekend zijn en eigenlijk een logische keuze zijn. Maar ook de computer vraagt dan nog: Weet u zeker dat u dit programma wilt verwijderen? Dat gebeurt om dat je inmiddels in staat bent aan de hand van opgedane ervaringen besluiten te nemen. Sommige filosofen gaan er van uit dat je alleen maar handelt door middel van het analyseren van a-posteriori (achteraf) opgedane ervaringen. Een gelovige, dat wil zeggen: iemand die ervan uitgaat dat God de mens  zijn vermogen tot denken heeft geschonken, behoort er van uit te gaan dat Hij, God, a-priori (vooraf ingebakken)kennis heeft meegegeven. Noem het maar een opstart programma als aanzet om dingen te gaan doen zoals de eerste ademhaling na de geboorte of het zuigen om te drinken. Een ander noemt het misschien instinct.

 

Plotseling is daar het moment dat wij in dat denken God erbij menen te moeten betrekken. Dan besluiten wij, of anderen voor ons, dat iets wel of niet Gods wil is. Dan zien wij plotseling Gods wil in gebeurtenissen.

 

Soms proberen we God in onze zaken te betrekken door middel van gebed. God aanroepen is over het algemeen vooringenomen. Want waarom of waarvoor bidden wij over het algemeen? Globaal genomen bid iedereen voor het zelfde. Een beter bestaan, gezondheid, vrede of juist het winnen van een slag (wat de tegenpartij ook doet), brood op de plank, de kinderen en andere verwanten, naasten of de zegeviering van het geloof, enz., enz. Maar veelal vooringenomen gebeden die, als je het goed bekijkt, vaak best egoïstisch zijn.

 

Wat zou er gebeuren als God inderdaad al die gebeden van iedereen positief en ook nog eens terstond zou verhoren. Wat zou er overblijven van onze mogelijkheid om dingen zelf uit te vorsen en uit te voeren?

 

Terwijl ik dit schrijf speelt het Nederlandse elftal tijdens het Europese kampioenschap tegen Italië en ik zag van beide partijen een aantal spelers een kruisje slaan bij het betreden van het veld. Bij de Italianen wat meer als bij de Nederlanders. Wij, de Nederlanders, staan op dit moment met 2-0 voor en lijkt God op de hand van Nederland te zijn. Maar waarom zou God, de almachtige, zich met een voetbalwedstrijd bemoeien terwijl er zoveel dringender zaken zijn die bestuurt (zouden) moeten worden.

 

Veel dingen zijn het gevolg van enig causaal verband, oorzaak en gevolg. Een synthese van vaak zelf veroorzaakte acties die op een bepaalt moment leiden tot een gebeurtenis. Om even bij het voetballen te blijven: Ooit besloot men als ludiek protest tijdens de wedstrijd in een overvol stadion massaal rollen toiletpapier van de hogere tribunes naar beneden te gooien. Je kunt er dan van op aan dat er mensen aanwezig zijn, die daar een gelegenheid in zien om op creatieve manier hun aanstekers te gebruiken. (Niet de betreffende organisatie.) Resultaat: brand, paniek en gewonden. Een gestopte wedstrijd en een ontruimd stadion. Een aantal van die gewonden zullen ook die dag braaf hun ochtendgebedje hebben gezegd. En toch kwamen zij in gevaar. Ja, zullen anderen met de vinger omhoog wijzend zeggen: hadden ze maar naar de kerk moeten gaan. Het was immers ‘de dag des Heren’. Misschien hadden zij gebeden om de ‘zondaar’ hun dwaling te doen inzien, zich er niet van bewust zijnde daarmee God te verzoeken een ‘ des persoon’ te zijn terwijl Petrus zegt:

 

‘…Ik verneem in der waarheid, dat God geen aannemer des persoons is;’ (Handelingen 10 vers 34)

 

Trouwens, Nederland won met 3-0 van Italië. Een duidelijke overwinning van het protestante kruisje over het katholieke kruisje? Of zouden de Nederlanders gewoon beter gespeeld hebben? Ik zelf denk het laatste.

 

Toch gebeurt het keer op keer dat mensen zich afvragen waarom God dit of dat toelaat. Een ernstige ziekte of het sterven van een dierbare. Oorlogen met miljoenen slachtoffers. Hongersnoden en natuurgeweld met honderdduizenden slachtoffers. Aanslagen door geloofsfanaten met honderden slachtoffers. Ernstige aantastingen van het milieu met als gevolg massale vernietiging van de natuur. Conflicten tussen gelovigen en niet gelovigen. Tussen het Verbondsvolk en de wereld er omheen.

 

Over het geheel genomen blijkt uit de geschiedenis dat de ongelovigen met grote aantallen de overhand hebben over de gelovigen. Want goed beschouwd was het geloven in een God zoals beschreven in het Oude testament slechts beperkt tot een kleine groep en een klein gebied en aanbad de wereld er omheen heel andere Goden en vooral veel. Pas na Christus begon het monotheïsme, het geloven in een God zoals de Joden deden, zich langzaam te verspreiden onder de andere volken.

 

Maar hoeveel leed door vervolging hebben de vroege christenen moeten doorstaan. En wat te denken van de Joden, het verbondsvolk dat een aantal malen nauwelijks overleefde. De volkomen onlogische redenering dat (een) God daar de hand in zou hebben met als reden het louteren van zijn volk of hen die zich hebben bekeerd en zich ten gevolge van de doop zich tot zijn volk mogen noemen. Wat is het voordeel van het (laten) vernietigen van juist de sterken in het geloof, de mogelijke overwinnaars? En dat is geen gegeven uit de oudheid, het gebeurt nog steeds. ‘Ongelovigen’ tegen (anders) gelovigen. De macht van het geld tegen de weerloze. De macht van de kerk tegen de armen (van geest?). Waarom laat God dit toe?

 

Alleen die gedachte al maakt het bidden volgens mij overbodig. Als je van die gedachte uitgaat, kan je maar beter niet bidden, al was het alleen maar om teleurstellingen te voorkomen. Als je zo denkt, maak je van God een grillige God die kennelijk toch maar doet wat Hem wel of niet uitkomt. Erger nog, je ontdoet Hem van zijn rechtvaardigheid, dat wil zeggen: de mogelijkheid een troost en toeverlaat te zijn voor alle mensen. Door Hem aan te spreken als degene die het een of ander had kunnen voorkomen, wijzen wij Hem, God, aan als de schuld hebbende; maar als je iets had kunnen voorkomen of op zijn beloop laat, maak je jezelf schuldig aan nalatigheid. En dat is iets waarvan je God niet van wilt beschuldigen lijkt mij.

 

Toch is het een belangrijke vraag. Het geeft immers aan dat je niet zomaar klakkeloos aanneemt dát iets zomaar moest gebeuren. Waarom overkomt mij of een ander dit of dat? Het was nog maar een kind! Het was een goed mens! Waarom de boosdoener gespaard en de goede (in onze ogen) geweld aangedaan?

 

Een betere vraag zou echter zijn: Waarom gebeuren dingen? Want de vraag waarom God iets wel of niet toelaat gebeurt altijd nadat wij een bepaalde ervaring hebben gehad. En, zoals gezegd, door dan naar God te wijzen, beschuldigen wij Hem van willekeur en dat is slechts een zeer menselijke eigenschap die niet altijd te maken heeft met rechtvaardigheid maar meestal met impulsieve emotie.

 

Door te verklaren dat het gebeurde wel of niet Gods wil zou zijn, onderstrepen wij des te meer onze onmacht Hem te begrijpen. Want aan de ene kant menen wij dat Hij en de waarden die Hij vertegenwoordigt ons hoogste goed zijn, met de als grootste van de daar uit voortvloeiende gaven die van de vrijheid van het kiezen tussen goed en kwaad (zie: Adam en Eva). Aan de andere kant geven wij aan afhankelijk te zijn van zijn willekeur. Alsof Hij met dobbelsteentjes over ons lot beschikt. Of zoals de Romeinen soms na een verloren slag een op de tien soldaten door hun eigen kameraden liet geselen of zelfs doden als voorbeeld voor de massa. Een soort teambuilding dus. ‘Het was zijn of haar tijd’, óf ‘Hij of zij heeft belangrijke dingen te doen in Gods koninkrijk’. Andersom niet natuurlijk. De gevolgen van een ziekte die de boosdoener treft is het gevolg van het kwaad dat hij doet en komt na zijn sterven vanzelfsprekend in de hel. Het lijden van een ‘rechtvaardige’ doen wij af met zo iets als ‘God geeft en God neemt’ en ‘waar de overledene nu is, is geen lijden meer’. Mijn overtuiging is dat wij er helemaal niets van begrijpen en het spreekt volgens mij van onuitsprekelijke domheid naar God te wijzen terwijl wij Hem niet begrijpen. En hoe erg vinden we het zelf niet als we niet begrepen worden of onschuldig veroordeeld worden.

 

Ons is De Wet gegeven, ofwel de Tien Geboden. Goed beschouwd is de basis van De Tien geboden het liefhebben van God en onze naaste. Het naleven van die wet zou vrede op aarde brengen. De wens van een liefhebbende Vader voor zijn kinderen. Een ervan is: ‘Gij zult niet Doden’. Maar door te wijzen naar Hem als mogelijke onderliggende oorzaak van ons of iemands lijden, zeggen wij eigenlijk dat Hij zich niet aan die geboden houdt en schuld heeft door passief toe te kijken, zoals menigeen van ons doet bij het zien van andermans leed of bijvoorbeeld geweld op straat. Maar dat is een volkomen misvatting van het begrip met betrekking tot Goddelijke eigenschappen. Volgens de Heilige Schrift zijn wij geschapen naar Gods beeld en gelijkenis:

 

‘En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis;  en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het  gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over  al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.’ (Genesis 1 vers 26)                      

 

Nou doet de schrijver van dit Bijbelboek het voorkomen alsof alle gebeurtenissen rond de val van Adam en Eva een beschamende zonde van hen is, in werking gezet door Satan, listig als een slang. Maar als het eenmaal gebeurd is zegt God:

 

‘Toen zeide God: Ziet, de mens is geworden als Onzer een, kennende  het goed en het kwaad!’ (Genesis 3 vers 22)           

 

Hieruit maak ik op dat de kennis van goed en kwaad op zich zelf niet verkeerd hoeft te zijn. Het verschil tussen volmaakt denken en menselijk denken is het vermogen om de gevolgen van een keuze te kunnen overzien en of de uitkomst op lange termijn goed of slecht is en dan vanzelfsprekend voor het goede te kiezen. Vooralsnog kunnen wij het Goddelijke denken niet bevatten. ‘Het zal wel dit’, of ‘het zal wel dat’. Maar wat Hij, God, echt denkt en zou willen weten we niet. Mits we dat persoonlijk door Hem geopenbaard krijgen.

 

Wat ik geloof en aan God toeschrijf is vooruitstrevendheid en welzijn, door de goede eigenschappen van zijn schepping zodanig te gebruiken dat onze maar ook zijn kennis (en glorie) toeneemt. Of het nu planten, dieren of mensen zijn, alles is er om op de een of andere manier dienstbaar te zijn voor het andere geschapene, om beter of volmaakter te worden of zelfs volmaakt te worden zoals God. Dit alles natuurlijk er van uitgaande dat God bestaat. En ik geloof vooralsnog dat God bestaat.