Het Uitzicht Beperkt
Kerk en staat.
Het lijkt wel alsof de mens van nature onderdanig wil zijn. Hoe anders komt het dat zo weinig mensen altijd weer de baas kunnen spelen over zoveel anderen.
In plaats om de noodzakelijke orde te scheppen gaat het helaas al te vaak alleen om macht. Maar macht is niet vanzelfsprekend. Net zo min als onderdanigheid dat is. Als er macht wordt uitgeoefend wordt puur om de macht zelve, zullen er altijd zijn die zich daar tegen zullen verzetten. Hetzij omdat die macht onrechtvaardig, zich gewoon niet wil onderwerpen of liever een ander aan de macht hadden gezien. En natuurlijk zijn er altijd wel die zich gewoon willen misdragen. Die laatste hebben juist wel sturing nodig en daarin wordt voorzien door een machtshebber, regering of gerechtelijke macht. Kortom, een ordebewaarder van enigerlei aard is onvermijdelijk nodig.
Als macht onrechtvaardig is zou je zeggen dat het niet zo moeilijk moet zijn die macht te bekritiseren of te vervangen. Maar het vreemde met macht onrechtmatige macht is, dat deze zich meestal goed heeft ingedekt en elke oppositie onmogelijk is dan wel onmogelijk gemaakt wordt. Een gezond debat of overleg dat zou kunnen leiden tot betere inzichten is er dan niet. Zeker niet in die landen waar de leden van de "regering" om het hard staan of zitten te klappen om de machthebber te behagen. Of mensen massa's ertoe bewegen allerlei kunstjes te laten opvoeren. O wee, als je als je als eerste ophoud met klappen of juichen.
Macht schijnt echter moeilijk samen te gaan met rechtvaardig denken. Een machthebber kan een stamhoofd zijn van een kleine stam, een president van een grote natie of van alles wat daar tussen in ligt. Van een pastoor of voorganger van een kleine kerkelijke gemeente tot de paus of profeet van een grote kerkelijke organisatie. Een machthebber of leider is dus iemand die autoriteit heeft en die behoort uit te oefenen. En dat kunnen best in principe goedbedoelende mensen zijn. Echter naar mate de grote van het te besturen lichaam en daarmee het aantal onderdanen toeneemt, ontkomt een leider er niet aan om zo nu en dan te moeten optreden om bijvoorbeeld de eerder genoemde neuzen weer een kant op te krijgen. Als leider ben je verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van een stam of staat, organisatie of (kerkelijke). Al gauw wordt er van een leider verwacht dat hij zich bewust is van de verantwoordelijkheid voor het welzijn van de burgers en het beschermen van de rechtsorde. Een kerkleider heeft in principe een heel ander soort macht. Althans, zo zou het moeten zijn.
De macht van de kerk is gebaseerd op de evangelieboodschap van Jezus en behelst dus de boodschap van naastenliefde. De daarop uitgeoefende gebaseerde macht is dan ook van geheel andere aard dan de door aardse machthebbers uitgeoefende macht. Zij behoort te waken over het zogenaamde zieleheil van de individu in een staat, van hoog tot laag. De kerk behoort daarin geen onderscheid te maken. Simpel gezegd: zoals God geen ‘aannemer des persoons’ is, behoort de kerk dat ook niet te zijn. Maar als kerk en staat(recht) met elkaar verweven zijn, een theocratie zijn.
Toen Constantijn de Grote begreep dat de toenmalige Christenen niet meer konden worden genegeerd in de samenleving en in toenemende mate hun stempel drukten op de maatschappij, nam hij een geniaal politiek besluit. Hij zag in dat, indien hij instaat zou zijn de verdeeldheid onder de christenen op te heffen en hun te verenigen in een algemeen te aanvaarden geloof, hij niet alleen veel credit bij hen zou verkrijgen omdat daarmee voorgoed een einde zo komen aan de telkens weer opduikende vervolgingen, maar tevens de stabiliteit van het toenmalige Romeinse rijk kon herstellen.
Het concilie van Nicea was het begin van een beweging die heel Europa in vuur en vlam zou zetten. De vele bisschoppen moesten het wat dan ook met elkaar eens worden over een gezamenlijk te voeren beleid met betrekking tot de geloofsleer en al diegenen die daar niet mee wilden instemmen werden uit het ambt gezet, verbannen. Vanaf dat moment was de geloofsbelevenis ondergeschikt aan en afhankelijk van de macht van de machthebbers, de keizer en de bisschop van de kerk, later de paus.
Nu nog was het de keizer die de dienst uitmaakte en leefden de kerkelijke machthebbers wel onder zijn beschermende vleugels. Maar door hun slimme toepassingen van de door hun opgestelde dogma’s, wisten zij bij hoog en laag angst voor hel en verdoemenis te kweken. Na de dood van de keizer kwam de macht van de monarchie in moeilijk vaarwater en kon de kerk grote invloed uit oefenen op toekomstige monarchen. De strijd ontbrandde over de vraag of de paus, als vertegenwoordiger van Christus op aarde, boven de monarchie stond. Ze hadden er in elk geval de wind goed onder. Koningen konden lange tijd niet regeren zonder de zegen van de paus, die kon rekenen op de fanatieke legers van gelovige edelen en onderdanen. Die wilde je niet voor je muren zien verschijnen. Zij kenden geen genade. Toen het Byzantijnse rijk was gevallen, nadat Constantinopel was overrompeld door de legers van de westerse christenen die nota bene te hulp waren geroepen om de stad te beschermen tegen de Turken, verspreidde het Orthodoxe christendom zich naar het noordoosten en maakte een enorme groei door. Weldra was het de algemeen aanvaarde kerk in wat wij nu Rusland noemen en veel landen daar omheen.
Weer was er een opkomende heerser die wel brood zag in de al door de kerk gevestigde orde. Iwan, met als bijnaam de verschrikkelijke. Iwan was van ander hout gesneden als Constantijn de Grote. Had in het westen de inquisitie vrij spel in het toezicht op de belijdenis van de gelovigen, hij had zijn eigen gespecialiseerde troepen die in veelvoud terreur zaaide onder de bevolking. Zo Constantijn de Grote zijn al bestaande macht gebruikte en de aanzet gaf tot de stichting van de Algemene Kerk, het was Iwan die gebruikt maakte van de al bestaande hiërarchie in de Orthodoxe kerk en zich aan het hoofd stelde van een bestaande organisatie.
Met niets ontziende terreur bepaalde hij voortaan het beleid van de kerk en liet hij de patriarchen naar zijn pijpen dansen. Peter de Grote deed daar later nog een schepje boven op. Tijdens zijn bewind waren er zelfs geen patriarchen. Tot en met de dynastie van de Romanovs zijn het de monarchen geweest die aan het hoofd stonden van de Russisch Orthodoxe kerk, op den duur wel weer voorgegaan door patriarchen.
Door al die eeuwen heen bestond er zowel in het westen als in het oosten geen scheiding tussen kerk en staat. Hoewel die altijd wel op de een of andere manier constant op gespannen voet met elkaar leefden, was het ondenkbaar dat die twee onafhankelijk van elkaar iets konden bereiken. Ze leenden elkaars geld en riepen de hulp in van elkaars legers tijdens conflicten.
Het was Lenin, nadat in 1918 de monarchie in Rusland was gevallen, die de scheiding tussen kerk en staat beval. Het was Stalin die zelfs de kerk als organisatie verbood, kerken opblies en geestelijken elimineerde. Heel even, anderhalf jaar voor het einde van de tweede wereldoorlog stond hij toe dat gelovigen hun godsdienst mochten belijden en liet hij zelfs een kerk (her)bouwen op het Rode Plein. Maar dat was na het einde van de oorlog gauw afgelopen.
Nu deed zich iets vreemd voor. Toen na de oorlog en de ondergang van de Nazi’s weer de vrijheid van meningsuiting was hersteld en elk geloof weer in alle opzichten vrij mocht worden beleden, herstelden de eerder bezette landen zich wonderlijk snel. Dit in tegenstelling tot die landen die andermaal gebukt gingen onder de knoet van een bezetter en erger nog, het communisme. Laat staan Rusland zelf. Om de dictatuur van het communisme in stand te houden waren een groot ambtelijk apparaat, leger en op toezicht afgestemde diensten nodig. Toezicht op alle aspecten van het bestaan. Een kleine kritische opmerking ten opzichte van het beleid resulteerde algauw op verbanning naar Siberië. Geen enkele instantie was zijn bestaan ooit zeker, laat staan de betrokken ambtenaren en arbeiders, die elkaar aanspraken als kameraden maar dat allerminst waren van elkaar.
In het westen was het juk van de onderdrukking van de vrije meningsuiting weggevallen en men zette gezamenlijk de schouders onder het herstel van het land. Maar ook de kerken, die zich nu niet alleen inzetten voor het geestelijke welzijn, maar de gelovigen weer aanspoorden en op hun manier zorgden voor stabiliteit in de samenleving. Juist door hun grote verscheidenheid zijn de gelovigen in Nederland, bewust of onbewust, in staat geweest grote invloed uit te oefenen op het reilen en zeilen van de staat, door gebruik te maken van hun democratische rechten.
Ondanks dat religie veelal gepaard zal gaan met sturing van de geest (dogma’s en leerstellingen) denk ik, dat het geloof in en het nalevenvan de boodschap van Christus het goede in de mens naar boven haalt.